Johan De Smet
Al bij het begin van zijn carrière betoonde Viérin zich uiterst actief in het bonte tentoonstellingsleven van zijn tijd. In die zin is hij exemplarisch voor een generatie kunstenaars, voor wie de officiële salons minder dominant waren geworden. Immers, naast de salons konden zij terecht in tal van semi-officiële en private kringen
Na zijn debuut in 1889 gaf Viérin tot de Eerste Wereldoorlog steevast present op de Belgische driejaarlijkse salons die afwisselend in Antwerpen, Brussel en Gent plaatsvonden. Zijn participatie ging in de eerste jaren onopgemerkt voorbij op deze mammoetorganisaties waar doorgaans enkele honderden kunstenaars naar de gunst van het publiek en de pers dongen. Maar geleidelijk aan wist hij zich van de massa te onderscheiden en dook zijn naam op in de kolommen van de belangrijkste bladen. Daarnaast was hij ook terug te vinden in de kunstsalons die naar aanleiding van de grote wereldtentoonstellingen werden georganiseerd. Hij stuurde onder meer werk naar Luik (1905), Brussel (1910) en Gent (1913). Daarbij maakte hij overigens handig gebruik van het feit dat bevriende kunstenaars lid waren van het organiserende comité. In Luik vond hij in Evariste Carpentier (1845-1922) - sinds 1902 directeur van de Luikse Académie des Beaux-Arts - een hooggeplaatste streekgenoot die hem fel steunde. Viérins succes op de Luikse wereldtentoonstelling van 1905 was Carpentier blijkbaar niet ontgaan want die vroeg hem in februari 1909, namens de plaatselijke 'Association pour l'Encouragement des Beaux-Arts', zonder omwegen naar zijn beste werk voor de volgende salon. 'Je compte donc sur vous, pour vous mème, pour notre exposition et un peu aussi pour le plaisir de mes propres yeux qui ne se réjouissent jamais autant que quand ils voient des succes de leurs amis.'(17)
Tal van genootschappen organiseerden op regionaal vlak, en minder ambitieus natuurlijk, exposities in de geest van de grote salons in Brussel, Antwerpen, Gent en Luik. Rond de eeuwwisseling maakte artistieke propaganda -naast muziek en literatuur - ontegenzeglijk deel uit van de culturele programmering van bijna elke stedelijke kunstkring. In tegenstelling tot de vergelijkbare Antwerpse en Brusselse kunstkringen, zette de Kortrijkse 'Société des Beaux-Arts' veel kleinschaliger projecten op touw. Viérin exposeerde meer dan eens op deze 'Exposition de tableaux et autres objets d'art'. Treffend detail in dit verband is dat in 1896, op dezelfde tentoonstelling waar het Kortrijkse Museum voor Schone Kunsten Emile Claus' Park van Ooidonk verwierf, Viérins schilderij Vichte (maart) door het inrichtende comité voor de tombola werd aangekocht.(18) Dergelijke tombola's van kunstwerken werden traditioneel ingericht om jonge kunstenaars te steunen maar meer nog om een deel van de kosten te recupereren.
Gezicht te Strobrugge - Zeeland - 1910
Voor Viérins loopbaan was de Gentse 'Cercle Artistique et Littéraire' evenzeer van belang. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog nam hij er deel aan opgemerkte tentoonstellingen, in het gezelschap van beeldhouwer Louis Dubar (1876-1951), de broers Gustave (1877-1943) en Leon De Smet (1881-1966) en vooral zijn hechte vriend Modest Huys (1874-1932), met wie hij er regelmatig terug te vinden was. Dat Viérin op een bepaald moment zijn vriend ook artistiek heel dicht benaderde, bewijzen verschillende gezichten van Strobrugge die hij omstreeks 1910 schilderde, nota bene in de periode dat Huys zelf in de buurt van Maldegem werkzaam was. Viérin liet in zijn gezichten van Strobrugge telkens de zinderende zomerzon overheersen (p. 42 en 44). Opmerkelijk is dat hij voor een keer niet vanuit de schaduwpositie zijn onderwerp beschouwde, maar - zoals Huys - de zon in de open ruimte liet triomferen.
De Gentse kunstscène oefende een bijzondere aantrekkingskracht op de kunstenaar uit. Hij was al van de partij op de eerste manifestatie van het 'Kunstverbond der Vlaanderen' in de Skating Ring in Gent. De lokale krant La Flandre Libérale rekende hem tot de veelbelovende jongeren op de tentoonstelling. Il faut être doué de qualités sérieuses, multiples, pour aborder à la fois les paysages lumineux et vibrants ainsi que des vues de villes aux cou-leurs froides, aux aspects ternes. II y a un mérite incontestable à traiter des sujets aussi divers; et parvenir à en faire jaillir toute la poésie, toute la valeur pittoresque n'est point facile. Peu d'artistes nous offrent des toiles d'un caractère différent.' Ook Le Bien Public, Gentse tegenhanger van La Flandre Libérale, zag in Viérin een jongere met toekomst. De krant sprak zelfs van een kunstenaar 'qui a son pinceau de maréchal à sa palette'. De recensent onderkende veel positiefs: 'II y a à relever de brillantes dispositions dans la demi-douzaine d'ceuvrettes qu'il a exposées.' En hij omschreef Viérin als 'een sagace observateur, un dessinateur de bonne école et un reproducteur habile', die schilderde in een realisme 'sauvage mais chatié, qui plait singulièrement'.(19)
Gezicht te Strobrugge - Zeeland - ca. 1910
Viérin had dus wel degelijk zijn plaats in het officiële circuit. Zo zetelde hij in tal van jury's van provinciale en nationale tentoonstellingen. En ook kunstenaarsgenootschappen zochten hem voor deze functie aan. In 1897 maakte hij naast Claus, Valerius De Saedeleer (1867-1941) en Charles Doudelet (1861-1943) deel uit van de jury in het pas opgerichte 'Kunstverbond der Vlaanderen'. Viérins oordeel werd trouwens naar waarde geschat, daarvan getuigden ook Albert Baertsoen en Auguste Oleffe (1867-1931).
In 1900 werd Viérin aanvaard als lid van de in 1894 gestichte Brusselse kunstkring 'Pour l'Art'. Met Omer Coppens als secretaris was de kring in de jaren 1890 uitgegroeid tot een belangrijk forum van het Belgische en internationale symbolisme.(20) Na de eeuwwisseling verminderde het internationalistische streven van de kring, die gaandeweg een minder progressief en meer heterogeen karakter ontwikkelde. Op het ogenblik dat Viérin tot de kring toetrad, maakte een tweede generatie Belgische symbolisten er zijn opwachting. Bekende leden waren toen onder anderen: Albert Ciamberlani (1864-1956), Emile Fabry (1865-1966), Adolphe Hamesse (1849-1925), René Janssens (1870-1936) en Amedée Lynen (1852-1938) voor de schilderkunst, en Henri Boncquet (1868-1908), Pierre Braecke (1858—1938), Isidore De Rudder (1855-1943), Victor Rousseau (1865-1954) en Philippe Wolfers (1858-1929) en (later) Marcel Wolfers (1886-1976) voor de beeldhouwkunst. Zoals gezegd boetten de tentoonstellingen na 1900 aan belang en homogeniteit in, maar 'Pour l'Art' bleef toch het Belgische kunstleven beroeren. Viérin werd als gematigde luminist ongetwijfeld door de medeleden gewaardeerd. Philippe Wolfers bijvoorbeeld, de penningmeester van de kring, bezat werk van hem, en ook bij Eugène Laermans (1864-1940) vond de Kortrijkzaan bijval. In januari 1904 informeerde Laermans naar de kostprijs van Cours d'asile, dat toen bij 'Pour l'Art' tentoongesteld was. Zijn vader kocht het doek, waarbij Laermans zelf opmerkte: 'Comme moi il l'admire beaucoup.'(21) Hetzelfde thema komt vaker aan bod in Viérins ceuvre. Het ingetogen Cour des Hibernois te Doornik uit 1902 bijvoorbeeld kan model staan voor een reeks stemmingsvolle schilderijen waarin Viérin de intimiteit binnen de stedelijke leefwereld wist vast te leggen (p. 46 en 48).
Binnenkoer 1901
Voor het tijdschrift La Fédération Artistique vertegenwoordigde Viérin, samen met Laermans, Lynen, De Rudder, Rousseau en anderen, de vrije kunst in de kring. 'Les membres de Pour l'Art ne sont, en effet, esclaves d'aucun système. Ils expriment le Beau comme ils le concoivent, trés différemment, et ils le cherchent dans les domaines oü les poussent leurs instincts, leurs goüts, leurs prédilections.'(22) Ook het Petite Revue de l'Art et de l'Archéologie en Flandre zag in Viérin een veelbelovende jongere binnen 'Pour l'Art'. 'Sa palette est franche et gaie, sa pâte épaisse, son faire spirituel; il se complaît dans les contre-jours puissants et cependant les fortes oppositions de ses ciels clairs et de ses avant-plans sombres n'ont rien de heurté.'(23)
Cour des Hibernois te Doornik - 1902
Feit is dat de kunstenaar door zijn lidmaatschap van de kring opnieuw de aandacht trok van het avant-gardetijdschrift L'Art moderne, dat hem in 1905 als volgt verdedigde: 'M. Viérin éclaircit sa palette et ses œuvres y gagnent beaucoup: ses tons sourds et lourds de brun mélange de violet ont presque disparu de ses toiles. Et dans son allée ensoleillée il est arrivé à rendre la poésie de la lumière.'(24) Uit verschillende commentaren blijkt dat Viérin als de belangrijkste landschapschilder van de kring werd beschouwd. 'Ses paysages sont de lignes simples mais très colorés. Ce sont les routes, les places publiques des villages de la Flandre qui l'intéressent, à l'heure tranquille, à l'heure cuivrée oü le soleil décline en lancant ses derniers rayons d'or qui glissent et lèchent le sol et les facades des fermes. II aime les grands avant-plans, décrit l'eau qui stagne en larges flaques au milieu d'une place de village ou le sol d'une route sillonnée d'ornières qu'y ont laissées les lourds chariots. Ses œuvres aux magnifiques colorations donnent une grande impression de calme.'(25)
Na 1900 behield 'Pour l'Art' ook buiten Brussel een grote uitstraling. Met enige zin voor overdrijving stelde Pol de Mont in 1902 dat van 'al de groepstentoonstellingen, hier, in ons Zuiden, elke Winter ingericht door de talrijke, vast al te talrijke verenigingen van ouderen en jongeren, meer gevorderden en beginnelingen, waarmede al onze steden in gelijke maat gezegend zijn, het jaar-salon van de Brusselse kring Voor de kunst [Pour l'Art] ontegenzeggelik de meest aantrekkelike [is].'(26) De correspondentie met Gaston Heux, toenmalig secretaris van de kring, bewijst dat ook het Kortrijkse publiek mettertijd interesse kreeg voor de salons van 'Pour l'Art'. Verschillende op de salon van 1913 gepresenteerde kunstwerken vonden hun weg naar Kortrijkse collecties. Viérin zelf zorgde voor de reclame in de stad. Aan Heux vroeg hij: 'Je voudrais 6 affiches. Habituellement je n'en mettais que 2 a Courtrai mais l'an dernier plusieurs toiles ont été acquises à Pour l'Art par des Courtraisiens, je veux cette année attirer davan-tage leur attention sur notre Salon.'(27)
Niet alleen bij 'Pour l'Art' trok Viérin de aandacht. Ook zijn deelname aan de tentoonstellingen van de Antwerpse kring 'Als ick kan' bleef niet onopgemerkt in de eigentijdse commentaren.(28)
Nadat hij eerder al verscheidene keren in het buitenland had geëxposeerd, onder meer in Roubaix en Tourcoing, trad Viérin in 1897 internationaal pas goed op het voorplan met zijn debuut op het Parijse Champ-de-Mars. Deze progressieve tegenhanger van de officiële Parijse salon aan de Champs-Elysées had zich in de loop van de jaren 1890 ontwikkeld tot een belangrijk forum van progressieve kunst. Ook Baertsoen, Buysse en Claus namen aan deze tentoonstellingen deel.
Viérin had enig succes op buitenlandse tentoonstellingen. Belangwekkend was zijn deelname - in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog - aan de Belgische sectie van de door de regering sterk gesteunde internationale tentoonstellingen, bijvoorbeeld in Milaan (1906) en Barcelona (1907 en 1910). De kunstenaars zelf hadden medezeggenschap in de verwezenlijking van deze internationale tentoonstellingen, die door een toonaangevende persoonlijkheid uit het officiële kunstleven werden voorgezeten. Voor Barcelona in 1907 diende Rodolphe Wytsman (1860-1927) zich met de uitnodiging aan: hij was geïnteresseerd in enkele werken van Viérin die hem bevallen waren op vroegere exposities.(29) Viérins inzending op deze tentoonstellingen bleef niet onopgemerkt. Samen met Jozef De Coene (1875-1950), in wiens stijlinterieurs hij exposeerde, behaalde hij de 'grand prix' in Milaan. Een vermeldenswaardig detail is zeker dat Albert Ciamberlani deel uitmaakte van de jury, Ciamberlani die als medelid van de kring 'Pour l'Art' een goede bekende van Viérin was.(30) In hetzelfde comité zetelde ook Hippolyte Fierens-Gevaert, die Viérin naderhand naar de Biënnale van Venetië bracht.
Zijn opgemerkte aanwezigheid op voornoemde internationale en wereldtentoonstellingen, bracht hem ook in beeld bij het Carnegie Institute in Pittsburgh. Drie jaar lang, tussen 1912 en 1914, prijkten doeken van hem op de 'Annual International Exhibition of Paintings'. Viérin was lang niet de enige Belg op deze gerenommeerde Amerikaanse tentoonstellingen. Gelijkgestemde vrienden zoals Emile Claus en Modest Huys waren herhaaldelijk vertegenwoordigd; in 1907 maakte Claus zelfs deel uit van de jury.(31) Onder auspiciën van de American Fédération of Arts bleven deze jaarlijkse tentoonstellingen niet beperkt tot Pittsburgh, maar een selectie deed naast Pittsburgh ook andere steden in de Verenigde Staten aan.(32)
De oude schuur - 1900
Het werk van Viérin werd al vroeg in zijn carrière opgenomen in museale collecties in binnen- en buitenland. Nog voor de Eerste Wereldoorlog belandden schilderijen van hem in de musea van Antwerpen, Barcelona, Brugge, Elsene, Kortrijk, Mechelen, Roubaix en Udine. Met de aankoop van De oude schuur ging het Brugse Groeningemuseum in 1903 voorop in de museale erkenning van de kunstenaar. De oude schuur, die zelfs door Karei Lybaert, de meest reactionaire criticus van rond de eeuwwisseling, omschreven werd als 'kort en goed eene flinke brok',(33) bekleedt een belangrijke plaats in het œuvre van de kunstenaar. Met de grote schuur tegen een achtergrond van avondlijk zonlicht, is het schilderij in de eerste plaats een bijzonder suggestieve studie van de uitdijende weerspiegeling van de oever en de schuur in het water. Het koloriet is ingetogen, maar de zachte blauwen, paarsen en roden versterken juist de verstilde poëzie van het geheel. Het Museum van Elsene bezit een schilderij uit dezelfde periode (p. 2). Plein in Nieuwpoort uit 1901 is een coloristisch mooi uitgebalanceerd schilderij, waarin de zachte rozen en groenen van het voorplan contrasteren met het harde geel en groen van de gevels in de achtergrond.
Begijnhof in Vlaanderen - 1906
Een internationale bekroning viel hem in 1907 in Barcelona ten deel, waar hij net als Georges Morren (1868-1941) en Isidoor Opsomer (1878-1967) een medaille tweede klasse behaalde.(34) Naar aanleiding van de tentoonstelling kocht het museum van Barcelona werk van tal van Belgische kunstenaars, onder wie Baertsoen, Buysse, Viérin en ook Victor Gilsoul (18 67-1939), Constantin Meunier (1831-1905) en Henri Cassiers (1858-1944). Het poëtische Begijnhof in Vlaanderen, 's avonds, dat het Museu Nacional d'Art de Catalunya toen verwierf, is een van de vroegste voorbeelden van de nachtelijke indrukken die Viérin onder meer in het Kortrijkse begijnhof schilderde (p. 134-135). Hierin liet de kunstenaar het diffuse maanlicht op de kleine huizen doorgaans contrasteren met het oranje licht van een lantaarn, dat op zijn beurt voor een feeërieke sfeer zorgde - in de jaren 1920 zou hij deze intimistische nachtelijke impressies overigens veelvuldig herwerken. In hetzelfde jaar 1907 kocht het Museo d'Arte Moderna van Udine op de Biënnale van Venetië zijn al vermelde Dorpsgezicht, Harelbeke (p. 40).(35)
(c) Vereniging « Emmanuel Viérin 1869-1954 » - 2022